Slapende dienstverbanden wakker geschud?

Er zijn veel werkgevers die na twee jaar arbeidsongeschiktheid een dienstverband niet beëindigen. Ook niet als er geen zicht meer is op een kans dat de werknemer weer werkzaamheden voor die werkgever gaat verrichten. Beëindiging betekent immers dat de werknemer aanspraak heeft op een transitievergoeding. Na twee jaar of langer het loon te hebben doorbetaald is dat voor veel werkgevers een stap te ver.

De Hoge Raad gaat nu een oordeel geven over de vraag of werknemers een beëindiging van een slapend dienstverband kunnen forceren om zo een transitievergoeding te kunnen ontvangen.

Tot voor kort was het oordeel in de rechtspraak steevast dat er geen rechtsregel is die de werkgever verplicht de arbeidsovereenkomst te beëindigen. Nadat de Wet compensatie transitievergoeding was aangenomen was het al de vraag of deze rechtspraak zou gaan veranderen. Vanaf 1 april 2020 wordt de transitievergoeding bij een beëindiging wegens langdurige arbeidsongeschiktheid immers (grotendeels)  vergoed door het UWV. Een belangenafweging zou daardoor wel eens anders kunnen uitpakken. Tegelijkertijd zijn er wel nog wat onzekerheden met betrekking tot de uitvoering van die wet en zal een werkgever, mede gezien de te verwachten stortvloed aan aanvragen bij het UWV, in ieder geval niet eerder dan eind 2020 een compensatie kunnen verwachten.

Inmiddels zijn er verschillende uitspraken. Eind december 2018 geboden arbiters van het scheidsgerecht gezondheidszorg een werkgever een ontslagvergunning aan te vragen en een slapend dienstverband op te zeggen. In maart 2019 oordeelde de rechtbank Overijssel in een door de werknemer gestarte ontbindingsprocedure dat een werkgever niet gedwongen kan worden op te zeggen, dat de wet compensatie transitievergoeding op dit moment nog teveel onzekerheden kent en dat het naderende pensioen van de werknemer de afweging niet anders maakte. In diezelfde maand beval de rechtbank Den Haag in kort geding een werkgever een slapend dienstverband op te zeggen en een transitievergoeding te betalen. De werknemer in die procedure naderde de pensioenleeftijd en was medisch uitbehandeld.

Begin april 2019 oordeelde de rechtbank Limburg (kantonrechter Maastricht) in kort geding weer dat de werkgever niet gedwongen kan worden op te zeggen.

Kortom: de rechtspraak komt op gang. Stand van zaken tot nu toe is dat behalve in een exceptioneel geval de werkgever nog steeds niet door de rechter gedwongen wordt een slapend dienstverband te beëindigen. De vraag is hoe dat zich verder gaat ontwikkelen.

Bij deze stand van zaken heeft de rechtbank Limburg (kantonrechter Roermond) in een uitspraak van 10 april 2019 prejudiciële vragen gesteld aan de Hoge Raad.

De kantonrechter Roermond geeft in zijn overwegingen aan doordrongen te zijn van de omvang en de ernst van het probleem van de slapende dienstverbanden en dat er een grote maatschappelijke behoefte bestaat aan een richtinggevend standpunt van de Hoge Raad.

Kort gezegd wil de kantonrechter van de Hoge Raad weten of het Stoof/Mammoet criterium (of een werknemer gehouden kan zijn om een door de werkgever gedaan redelijk voorstel te aanvaarden dat verband houdt met gewijzigde omstandigheden) ook omgekeerd kan worden toegepast. Kan een werkgever bij een slapend dienstverband gehouden kan zijn om positief in te gaan op een beëindigingsvoorstel van een werknemer? Het zal wel minimaal een aantal maanden duren voor daar een antwoord op komt van de Hoge Raad.

Scroll naar boven